Begin jaren zeventig begon de oorlog om de prostitutie weg te krijgen. Dit ging gepaard met rellen en vechtpartijen. Tot begin jaren negentig was de prostitutie te vinden op Katendrecht. Toch zal er altijd met heimwee door een grote groep “Kapenezen” teruggekeken worden op deze periode.
De sfeer werd op de Kaap steeds grimmiger, met pooiernetwerken die hele huizenrijen opkochten en buitenlandse meisjes ‘importeerde’.
De wijk werd overspoeld door de seksindustrie. Seksbazen en souteneurs van buiten de Kaap kochten panden op, die zij van opzichtige lichtreclames voorzagen, er kwam raamprostitutie en er werd volop getippeld.
Het Rotterdamse gemeentebestuur liet het begaan, in de hoop de hele problematiek op deze ene locatie geïsoleerd te kunnen houden. Een gedeelte van de buurt stond knarsetandend toe te kijken. Uiteindelijk ontbrandde er een regelrechte oorlog tussen wijkorganisaties en pooiers. Het gebouw van het wijkorgaan ging in twee jaar tijd twee maal in vlammen op.
Wat buitengewoon vreemd is, is dat in alle geschiedenisboeken, documentaires en verdere informatie over de vervlogen tijden van Katendrecht alleen geschreven of gesproken wordt over “De horeca” en de turbulente geschiedenis van de prostitutie en dat Katendrecht ooit het grootste Chinatown van Europa was. Maar nergens wordt ook maar een letter geschreven over het fenomeen “Tattoo”. De tattoos, hoeren en horeca gingen hand in hand. Het waren immers vaak dezelfde klanten die een bezoek brachten aan één van deze bedrijven. De meest gangbare volgorde was: Een schip kwam aan, er werd stevig gedronken, in hun dronken bui lieten de zeelui een tattoo zetten en daarna brachten zij een bezoek bij de dames van de lichte zeden. Het kon ook weleens zo zijn dat de “Tattoo” als laatste aan de beurt kwam. De naam van de zojuist bezochte prostituee liet men dan op de arm graveren.